Tabernaemontanus

Tabernaemontanus
Tabernaemontanus
Algemene informatie
Volledige naam Jacobus Theodorus Tabernaemontanus,
Jakob Dietrich
Geboren ca. 1520
Bergzabern
Overleden augustus 1590
Heidelberg
Nationaliteit Duits
Land Heilige Roomse Rijk
Beroep arts, apotheker, botanicus
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Jacobus Theodorus Tabernaemontanus, eigenlijk Jakob Dietrich, Jacob Ditter of Diether ook wel Jacob Theodor,[noot 1] (Bergzabern,[noot 2] ca. 1520[noot 3] – Heidelberg, augustus 1590) was een Duits arts, apotheker en botanicus, hoogleraar in de geneeskunde en de botanie, en een van de eerste balneologen.[1] De naam Tabernaemontanus, die hij zichzelf later gaf, is afgeleid van de gelatiniseerde vorm van de plaatsnaam Bergzabern: Tabernae montanae.

Leven

Tabernaemontanus werd waarschijnlijk als lijfeigene geboren.[noot 4] Hij volgde zijn schoolopleiding mogelijk deels aan de Latijnse school in Bergzabern,[noot 5] vermoedelijk deels in Straatsburg.[noot 6] In de botanie en geneeskunde was hij naar eigen zeggen eerst een leerling van Otto Brunfels,[2] en daarna een leerling en volgeling van Hieronymus Bock.[3] Onduidelijk is in welk jaar hij die laatste heeft ontmoet, en waar en wanneer hij leerling van hem was.[noot 7][noot 8] Vanaf 1538 was hij onder meer als herborist in Wissembourg in de Elzas (vlak bij Bergzabern) actief. Een door diverse auteurs genoemde studie geneeskunde in Padua en/of Montpellier[noot 9] (waarbij zelfs de naam Guillaume Rondelet als leraar wordt genoemd), ergens tussen 1540 en 1548,[4][5][6][1] is volgens Ferdinand Roth hoogst onwaarschijnlijk,[noot 10] al vindt hij het later opmerkelijk dat Tabernaemontanus zo goed bekend lijkt met de flora van Montpellier.[7]

In 1548 was hij weer (of nog) in Wissembourg als herborist aan het werk. In 1538, 1548 en 1557 wordt hij als apotheker in Wissembourg vermeld.[4] In 1549[8][4][9][noot 11] werd hij lijfarts van Filips II van Nassau-Saarbrücken. Na het overlijden van die laatste, op 19 juni 1554, verhuisde hij naar Wissembourg, waar hij in 1560 nog de opdracht aan Peter Nimbsgern[noot 12] in zijn boek Ordenliche gewisse unnd bewerte Cur schreef. Van 1561 of 1563[noot 13] tot 1580 was hij lijfarts van prins-bisschop Marquard von Hattstein van Speyer.[4] Op het titelblad van Gewisse unnd erfahren Practick (1564) noemt hij zich 'Nassawischer Medicum', wat zou inhouden dat hij inmiddels ook weer arts aan het hof van Saarbrücken was.[10] Die aanstelling gaf hij vermoedelijk op toen hij vanaf een onbekend tijdstip, maar niet al te lang na 1564, ook lijfarts aan het hof van Frederik III van de Palts in Heidelberg werd.[11]

Op 26 augustus 1562 schreef hij zich in aan de Universiteit van Heidelberg,[12][noot 14] waar hij uiterlijk in 1573 promoveerde tot 'doctor medicus'.[noot 15]

In 1569 verbleef hij als lijfarts van de zieke Marquard negen weken in Frankfurt am Main bij de daar door Maximiliaan II uitgeschreven Deputationstag.[13] In 1570 was hij, opnieuw als begeleider van Marquard, aanwezig bij de Rijksdag in Speyer.[14] In 1580 verhuisde hij van Heidelberg naar Worms waar hij tot 1584 stadsarts was. Daarna ging hij in het nabijgelegen Neuhausen[noot 16] wonen, waar hij als arts aan het Collegium illustre werkte.[15]

Adam schrijft dat hij drie keer gehuwd is, en met die drie echtgenotes in totaal achttien kinderen had.[16] Van twee daarvan, Johann Jacob en Philipp Jacob, is bekend dat ze zich op 10 juli 1569 als student inschreven aan de universiteit van Heidelberg,[17][18] en later arts waren.[19]

Werk

Titelpagina van Neuw Kreuterbuch (1588)

Tabernaemontanus zelf schrijft volgens Ferdinand Roth[7] dat hij rond 1551 als arts begon te praktiseren.[noot 17] In 1551 en 1552 heerste de pest in de Palts. Zijn ervaringen met het behandelen van die ziekte schreef hij op verzoek van Filips II van Nassau-Saarbrücken in 1553 op in een manuscript dat hij in 1564 liet uitgeven als Gewisse unnd erfahren Practick en daarbij opdroeg aan de broers Johan en Adolf van de inmiddels overleden Filips. In 1552 trok hij met Johan mee naar Metz toen Karel V die stad (vruchteloos) belegerde, en genas er veel gewonde en zieke soldaten.[20] Net als veel van zijn tijdgenoten was Tabernaemontanus van mening dat ziekten die in een bepaald gebied opdoken, behandeld moesten worden met de middelen die door de voorzienigheid ter plekke werden aangeboden.[21] Bij de behandeling van de gewonden had hij veel succes met 'bijvoet',[noot 18] die in deze regio in overvloed groeide.[22]

In 1569 probeerde hij, om het lijden van Marquard te verlichten, bronwater van diverse bronnen uit de buurt van Frankfurt uit, zonder veel resultaat. Tijdens dat verblijf in Frankfurt verzocht Daniel Brendel von Homburg, keurvorst van Mainz, aan Marquard om hem zijn lijfarts te sturen teneinde zijn zieke vicekanselier te helpen. Marquard stemde toe, en in Mainz ontmoette Tabernaemontanus ook de broer van Daniel Brendel, Filips, die aan heftige maagpijnen leed. Tabernaemontanus adviseerde hem bronwater van de bron in Langenschwalbach (sinds 1927 Bad Schwalbach) te drinken, hetgeen hielp. Datzelfde water gaf hij daarna ook aan Marquard te drinken, die er duidelijk van opknapte. Na bekend worden hiervan, nam de populariteit van de bron sterk toe. Filips II van Hessen-Rheinfels, op wiens grondgebied de bron lag, verzocht Tabernaemontanus daarna ook de andere bronnen in het gebied te onderzoeken. Zijn bevindingen zette Tabernaemontanus op papier, en in 1581 kwam het werk Neuw Wasserschatz uit, waarin de Schwalbacher bron een voorname plaats innam.[23][24] Met dit werk werd Tabernaemontanus een van de eerste balneografen van Duitsland.[25]

In 1588 werd het eerste deel van Neuw Kreuterbuch uitgegeven, gedrukt met geld van paltsgraaf Johan-Casimir en de Frankfurter boekdrukker Nicolaus Bassaeus (Bassée). In het voorwoord zegt Tabernaemontanus dat er 36 jaar van nauwgezet werk en constant zoeken naar fondsen aan vooraf was gegaan, en dat met name het kostbare vervaardigen van afbeeldingen het werk lang had opgehouden. In 1591 verschenen postuum deel 2 en 3. Dit werk was, met beschrijvingen van meer dan 3000 planten, en rond 2300 afbeeldingen, het omvangrijkste kruidboek van zijn tijd.[26] De hoeveelheid informatie die Tabernaemontanus geeft over het gebruik van de planten als heelmiddel, overtreft die van de kruidboeken die door zijn voorgangers werden uitgebracht.[27] Het werk werd in 1613, uitgebreid en gereviseerd, als Neuw vollkommentlich Kreuterbuch in Bazel opnieuw uitgegeven door Gaspard Bauhin. Diens neef Hieronymus Bauhin deed datzelfde nog eens in 1664, nu onder de titel New vollkommen Kräuter-Buch.

Publicaties

  • 1561 Ordenliche gewisse unnd bewerte Cur für das schmertzliche Seitenstechen, Straatsburg
  • 1564 Gewisse unnd erfahren Practick, Heidelberg
  • 1573 Kurtzer Underricht und Rahtschlag, Heidelberg
  • 1577 Ein neuwes Artzney Buch, Frankfurt am Main
  • 1581 Neuw Wasserschatz, Frankfurt am Main
  • 1588 Neuw Kreuterbuch deel 1, Frankfurt am Main
  • 1591 Neuw Kreuterbuch deel 2 & 3, Frankfurt am Main
    • 1613 Neuw vollkommentlich Kreuterbuch, Bazel, bewerkt door Gaspard Bauhin
    • 1664 New vollkommen Kräuter-Buch, Bazel, bewerkt door Hieronymus Bauhin
  • 1590 Eicones plantarum, Frankfurt am Main

Eponymie

Bronnen
  • Adam, M. (1620). Vitae Germanorum medicorum: 314–316
  • Arber, A. (1912). Herbals, their origin and evolution, a chapter in the history of botany, 1470-1670: 67–68
  • Bergdolt, K. (2005). Tabernaemontanus, Jakob Theodor. in: Gerabek, W.E. et al., Enzyklopädie Medizingeschichte: 1377
  • Clair, S. (2011). Die Kräutermedizin des Renaissance-Arztes Tabernaemontanus (16. Jh.) und Phytotherapie heute – was ist geblieben, was hat sich verändert? Schweizerische Zeitschrift für Ganzheitsmedizin 23(1): 46–52
  • Conrad, J. Tabernaemontanus Jacob Theodor in Saarland Biografien
  • Freher, P. (1688). Theatrum Virorum Eruditione Clarorum: 1292; grotendeels gekopieerd uit Melchior Adam (1620)
  • Maurer, K.C.L. (1888). Geschichte der Stadt Bergzabern im Rahmen der Zeitgeschichte: 44–46
  • Müller-Jahncke, W.-D. (2013). Tabernaemontanus, Jacobus Theodorus (eigentlich Jakob Diether). Neue Deutsche Biographie 25: 750–751
  • Roth, F.W.E. (1897). Jakob Theodor von Bergzabern (Tabernaemontanus). Centralblatt für Bibliothekswesen 14: 84–104
  • Roth, F.W.E. (1898). Jakob Theodor von Bergzabern. Mitteilungen des historischen Vereins der Pfalz 22: 47–70
  • Roth, F.W.E. (1899). Jacob Theodor aus Bergzabern, genannt Tabernaemontanus 1520–1590. Ein deutscher Botaniker. Botanische Zeitung 57: 105–123
  • Schwarz, M. (1999). Neue Ausstellung im Universitätsmuseum Ruprecht-Karls-Universität Heidelberg
  • Wunschmann, E. (1894). Theodorus, Jakob. Allgemeine Deutsche Biographie 37: 714–715

Referenties
  1. a b Schwarz, M. (1999)
  2. Tabernaemontanus (1588). Neuw Kreuterbuch 1: 152: "so ist doch dem guten Mann [= Hieronymus Bock], der der zweyt nach Otthone Brunfelsio auch meinem Praeceptore gewesen"; zie ook Roth, F.W.E. (1899): 105 en Arber, A. (1912): 67.
  3. Tabernaemontanus (1588). Neuw Kreuterbuch 1: Vorrede, laatste pagina: "Dieweil dann mein lieber Praeceptor seliger Hieronymus Tragus Brettanus..."
  4. a b c d Bergdolt, K. (2005): 1377
  5. Conrad, J.
  6. Maurer, K.C.L. (1888): 45
  7. a b Roth, F.W.E. (1899): 106
  8. Maurer, K.C.L. (1888): 44
  9. Roth, F.W.E. (1898): 48
  10. Roth, F.W.E. (1899): 108–109
  11. Roth, F.W.E. (1899): 109–110
  12. Toepke, G. (1884). Die Matrikel der Universität Heidelberg von 1386 bis 1662 2 (1554–1662): 29
  13. Roth, F.W.E. (1898): 52–53
  14. Roth, F.W.E. (1899): 110
  15. Müller-Jahncke, W.-D. (2013)
  16. Adam, M. (1620): 314
  17. Roth, F.W.E. (1899): 108, 113
  18. Toepke, G. (1884). Die Matrikel der Universität Heidelberg von 1386 bis 1662 2 (1554–1662): 52
  19. Roth, F.W.E. (1899): 113
  20. Roth, F.W.E. (1899): 107
  21. Long, G. (ed.) (1842). Tabernaemontanus, Jacobus Theodorus. The Penny Cyclopaedia of the Society for the Diffusion of Useful Knowledge 23: 494
  22. Roth, F.W.E. (1897): 84
  23. Roth, F.W.E. (1897): 85–87
  24. Roth, F.W.E. (1898): 53–54
  25. Roth, F.W.E. (1897): 87
  26. Clair, S. (2011): 47
  27. Clair, S. (2011): 48
  28. Plumier, C. (1703). Nova plantarum Americanarum genera: 18
  29. Linnaeus, C. (1753). Species plantarum: 210
  30. Walter, T. (1788). Flora caroliniana: 98
  31. Gmelin, C.C. (1805). Flora badensis 1: 101
  32. Ascherson, P.F.A. (1891). Verhandlungen des botanischen Vereins für die Provinz Brandenburg 32: 156
Noten
  1. Theodor is vermoedelijk een gelatiniseerde vorm van Dietrich, zie Roth, F.W.E. (1898): 47.
  2. Zijn geboorteplaats vermeldt Tabernaemontanus zelf in de Vorrede van deel 1 van zijn Neuw Kreuterbuch (1588): "so hab ich als sein [= van Hieronymus Bock] Discipel und auch ein Kindt der Fürstlichen Pfaltz zu Bergzabern geborn"; zie ook Roth (1899): 105
  3. Het geboortejaar is niet bekend. Ferdinand Roth noemt aanvankelijk (1897: 84) "zwischen die Jahre 1520 und 1530" maar maakt er "frühestens 1520" van (1899: 105) als hij ontdekt dat Tabernaemontanus Otto Brunfels als leraar noemt, die al in 1533 naar Bern vertrok.
  4. Clair, S. (2011: 49); Müller-Jahncke (2013) stelt dat hij in 1551 door Filips uit de lijfeigenschap werd ontslagen.
  5. Müller-Jancke (2013) stelt dat hij de Latijnse school bezocht op aandringen of voordracht van de theoloog Nikolaus Thomae, zelf leraar aan de in 1525 gestichte school.
  6. Hiervoor is geen direct bewijs; auteurs die hem op een school in Straatsburg plaatsen (Roth, F.W.E. (1899): 105; Schwarz, M. (1999)) doen dat vermoedelijk omdat hij zelf aangeeft dat Otto Brunfels een leraar van hem was, en die laatste van ongeveer 1525 tot 1533 leraar was in die stad.
  7. Volgens Roth (1898: 47) ontmoette Bock Tabernaemontanus mogelijk in Bergzabern tijdens een van zijn botanische excursies, en zou hij hem mee naar Hornbach hebben genomen om hem daar vervolgens les te geven. Als Roth in 1899 ontdekt dat Brunfels een leraar van Tabernaemontanus was, past hij zijn verhaal aan, en stelt dan dat Brunfels Tabernaemontanus mogelijk heeft aanbevolen als leerling voor Bock; zie Roth, F.W.E. (1899): 105–106. Ook Wunschmann (1894: 714) maakt melding van een verblijf in Hornbach, maar leidt dat vermoedelijk af uit het feit dat Tabernaemontanus zelf Bock als leraar noemt. Aangezien Bock in het laatste kwart van zijn leven aan tuberculose leed, wat het maken van excursies vrijwel onmogelijk moet hebben gemaakt, ligt het jaar 1549, door sommige auteurs (Conrad, J., Schwarz, M.) genoemd als het jaar dat ze elkaar ontmoetten, niet erg voor de hand als dat tijdens een excursie gebeurde. Bock vertrok bovendien al één jaar later uit Hornbach, waarmee de tijd dat Tabernaemontanus leerling in Hornbach was dan wel erg kort zou zijn geweest als die pas in 1549 begon. Het is ook mogelijk dat Tabernaemontanus niet in Hornbach les kreeg van Bock (de enige aanwijzing voor een rol van Bock als leraar is de opmerking die Tabernaemontanus er zelf over maakt; voor een verblijf als leerling in Hornbach worden geen bewijzen geciteerd), maar dat het contact ontstond in de tijd dat Bock de lijfarts van Filips II van Nassau-Saarbrüken was (1550–1552), een functie die Tabernaemontanus rond diezelfde tijd ook heeft bekleed.
  8. Roth gaat ervan uit dat Tabernaemontanus in Hornbach gewoond heeft omdat daar op 17 februari 1553 de Vorrede van Gewisse unnd erfahren Practick (verschenen 1564) zou zijn afgerond; zie: Gewisse unnd erfahren Practick: 2e Vorrede, laatste pagina. Hij lijkt daarbij over het hoofd te zien dat het niet Tabernaemontanus was, maar Bock, die die tweede Vorrede schreef, en in 1553 inderdaad in Hornbach woonde. De Vorrede van Tabernaemontanus zelf werd afgerond op 14 mei 1553, en geschreven in Saarbrücken; zie: Gewisse unnd erfahren Practick: 1e Vorrede, laatste pagina.
  9. Een Tabernaemontanus, Theodor of Dietrich komt niet voor in de lijst van zestiende-eeuwse buitenlandse studenten in Frankrijk, zie Extranei – Les étudiants étrangers en France (16e–18e s.)
  10. Volgens Roth (1898: 51) was er in het leven van Tabernaemontanus geen tijd voor een buitenlandse studie. Hij haalt de 'studie in Frankrijk' aan, die wordt vermeld door Adam (1620: 314), en in navolging van hem ook door Freher (1688: 1292) en Wunschmann (1894: 714), en schrijft dan dat die volgens hem een verwarring betreft met Tabernaemontanus' verblijf voor de poorten van Metz bij de belegering van die stad van 1552 op 1553 door keizer Karel V, in wiens dienst hij daar was. Een aanwijzing dat hij niet in Italië geweest is (de studie in Padua wordt voor het eerst door Maurer (1888: 45) genoemd), is volgens Roth dat hij in zijn Neuw Wasserschatz van 1581 de beschrijvingen van mineraalwaterbronnen in Italië slechts uit de tweede hand geeft, en niet op basis van eigen waarneming.
  11. Conrad geeft 1554, maar diverse auteurs (zie o.a. Roth, F.W.,E. (1899): 108) en ook Tabernaemontanus zelf schrijven dat hij tot 1554 (het jaar dat Filips II overleed) een gerieflijk leven had als lijfarts aan het hof in Saarbrücken.
  12. Peter Nimbsgern von Lungenfelden (ca. 1515 – ca. 1561), raadgever van de heren van Nassau-Saarbrücken, Bensdorf en Helfingen. Trad op als peetvader bij de doop van Tabernaemontanus' oudste zoon.
  13. Bergdolt (2005) noemt als aanvang 1561, Müller-Jancke (2013) en Conrad zeggen 1561–1580; Roth (1899: 109) redeneert dat Tabernaemontanus zelf opgeeft dat hij 18 jaar in dienst van Marquard was, dat die laatste in 1581 overleed, en dat daaruit volgt dat hij in 1563–1564 bij hem in dienst moet zijn gekomen.
  14. Nog een aanwijzing dat Tabernaemontanus in elk geval zijn doctorsgraad niet in Padua of Montpellier heeft gehaald. Schwarz (1999) schrijft dat Tabernaemontanus de studie in Heidelberg volgt omdat zijn buitenlandse diploma in zijn vaderland niet erkend zou worden. Het was in die tijd echter zeer gebruikelijk dat geneeskundestudenten hun doctorsgraad in het buitenland behaalden, en van het niet erkennen van buitenlandse diploma's was geen sprake.
  15. In zijn in 1573 verschenen Kurtzer Underricht und Rahtschlag noemt hij zichzelf op de titelpagina voor het eerst 'der Artzeney Doctorn', zie: Roth, F.W.E. (1897): 91.
  16. Sinds 1898 is deze in 847 gestichte plaats een stadsdeel van Worms.
  17. Tabernaemontanus schreef dat hij in de jaren 1551 en 1552 het behandelen van de pest gepraktiseerd had, niet dat dat zijn eerste optreden als arts was. Roth worstelt er in dit verband ook mee dat hij al in 1549 lijfarts aan het hof van Saarbrücken werd, wat hem eveneens waarschijnlijk lijkt.
  18. Roth (1897: 84; 1898: 48) noemt de plant als 'Beifuss' (Artemisia); Adam (1620: 315) en Freher (1688: 1292) noemen beiden alleen de naam 'Artemisia'. Tabernaemontanus zelf noemt de plant 'Beyfuss', en schrijft" "Mit solcher Artzeney hab ich in der Belaegerung der Reichsstatt Mess [= Metz] viel und grossen Danck verdient", zie: Tabernaemontanus (1688). Neuw Kreuterbuch 1: 41. In zijn hoofdstuk over Beyfuss (Cap. VII) noemt hij onder die naam eerst een veelheid aan kruiden, waaronder 'Echter Beyfuss' ('Artemisia'), 'Mettram' (= Mutterkraut, Moederkruid) en Reynfahrn (= Rainfarn, Boerenwormkruid), maar van die laatste twee behandelt hij de geneeskrachtige werking apart, zodat de door hem gebruikte plant bij de genezing van de wonden vermoedelijk bijvoet of een verwante alsem is geweest ('Wermuth', de absintalsem, wordt door hem in het eerste hoofdstuk van het boek behandeld, en komt dus niet in aanmerking; Witte alsem (Artemisia alba Turra) is een Zuid-Europese soort). Tabernaemontanus noemt twee soorten: 'Artemisia rubra' en 'Artemisia alba', die volgens Gaspard Bauhin twee kleurvarianten zijn van 'Artemisia vulgaris', zie: Bauhin, C. (1623). Pinax theatri botanici: 137.
Bibliografische informatie